Vroeger kon je van de politie zijn. Of van de brandweer of van het leger of zo. Ook kon je van allerlei dingen zijn in de uitdrukkingensfeer. Dan was je bijvoorbeeld van lotje getikt, van God los, van de ratten besnuffeld of helemaal van de pot gerukt. Als je van dat soort dingen was, zat je waarschijnlijk net even in een mindere periode. Maar dat terzijde.

Later kon je van meer dingen zijn. Dat kwam doordat iedereen zich steeds meer ging specialiseren. De kruidenier van vroeger, die was nog overal van. Maar in de supermarkten werden de medewerkers van de groente, van de kaas, van het brood of van de kassa. Niemand mocht meer van alles zijn. Ook niet in de kantoren. Daar kwamen mensen die van de retourenverwerking waren, van de typekamer of van de crediteurenadministratie.

Fijn om ergens van te zijn
Toen de specialisatie nog verder doorzette, kwamen er mensen die van de klantenservice particulieren midden-Nederland waren, van de retourenverwerking klein materieel of van de debiteurenadministratie grote bedragen maandverwerking-B4. Zelf was je natuurlijk ook ergens van. En waar je ook van was, het voelde fijn om ergens van te zijn. Bovendien: doordat je echt ergens van was, was je níet van iets anders. Dat kon je prima als wapen tegen overspannenheid inzetten: “Nee, mevrouw, ik ben van de B5-facturen, voor de B4-facturen moet u bij een andere afdeling zijn.”

Niet zo van het ene, meer van het andere!
De behoefte om ergens van te zijn heeft inmiddels nog veel grotere proporties aangenomen. Dat zal wel met onze individualisering te maken hebben. Met waar we van zijn maken we onze identiteit bekend, als het ware. Prettige bijkomstigheid is dat je tegenwoordig eigenlijk van van alles kunt zijn. En ook van allerlei dingen juist níet kunt zijn. Is dat je ook opgevallen dat het vaak samen gaat, dat je niet van het ene bent, maar van het andere? Zo heb je vast wel eens iets in deze trant gehoord: “Spareribs? Daar ben ik niet van hoor. Ik ben van de sushi.” Of deze: “Ik ben niet meer zo van de whatsapp, tegenwoordig ben ik veel meer van de snapchat.”

Helemaal niet zo van dit, meer van dat
Vaak hoor je ook de sterker variant, dat iemand van het ene helemaaaaal niet is, maar juist veel meeeeer van het andere. “Ik ben helemaal niet zo van de romantische speelfilm. Ik ben juist veel meer van de horror!”. Of, en zie daar maar eens wat tegenin te brengen: “Ja, lieverd, ik ben nu eenmaal niet zo van het samen wandelen, ik ben meer van het alleen fietsen.” Als je dan toch vasthoudt aan je wens om samen te gaan wandelen, ga je dus feitelijk helemaal tegen de identiteit van je partner in!

De ige-variant
Weet je trouwens wat ik de fraaiste vorm van het ergensvanzijn-spraakgebruik vind? De ige-variant! Zo genoot ik pas geleden nog van dit statement: “Ik ben niet zo van het overleggerige, ik ben meer van het doenerige.” Het leuke is dat je dit kunt met elk werkwoord. Dé manier om onder dingen uit te komen waar je geen zin hebt. Dus als je er niets voor voelt om het ontbijt te maken, zeg je gewoon: “Daar ben ik niet zo van, van het ontbijtmakerige. ik ben meer van het uitslaperige.”